Als kind raakte ik verdwaald in een groot bos. Ik wandelde langs bomen die tot aan de hemel reikten, streek neer op reusachtige wortels. In de verte klonk een uil. Voor mij voelde het niet als verdwaald zijn, maar als een groot avontuur in een wondere wereld.
Verdwaald. Daarover gaat een vers uit het Veni Sancte Spiritus, een eeuwenoud gebed dat rond Pinksteren wordt gebeden. “Maak soepel wat verstard is, verwarm wat verkild is, richt wat verdwaald is.” Toen ik met een groepje over die tekst mediteerde, bleef mijn aandacht hangen bij de laatste zinsnede: richt wat verdwaald is. In gedachten zag ik mijzelf weer ronddolen tussen de bomen, verwonderd door het geklapwiek van een oprijzende duif. Alice in Wonderland, omringd door een wereld vol magie. Totdat een boswachter van zijn fiets afstapte en me duidelijk maakte dat ik verdwaald was. Een familielid dat per toeval ons pad kruiste, bracht me veilig terug bij de stacaravan van mijn oom en tante.
Snelweg naar het succes
Veel mensen zijn vandaag verdwaald, maar niet altijd herkennen we hun verlangen naar richting. Bij verdwaalde mensen denken we algauw aan dak- en thuislozen, drugsverslaafden of ouderen die in een verkeerde tram zijn gestapt. Maar ook mensen die voor het oog van de wereld het perfecte leven leiden, kunnen verdwaald zijn. Zoals de jongvolwassenen die ik ontmoette tijdens een meditatieretraite in Orval. Keurige studenten economie en rechten die altijd netjes de paden hadden gevolgd die hun ouders voor hen hadden uitgestippeld. Ze haalden goede cijfers en leken voor het geluk geboren. Maar pas in de stilte ontdekten ze dat ze zichzelf niet waren. Ergens op de snelweg naar het succes waren ze zichzelf verloren.
Er zijn ook mensen die verdwalen in filterbubbels. Hoe meer ze anderen tot hun wereldbeeld proberen te bekeren, hoe meer ze alleen komen te staan. Weer anderen verdwalen in een oerwoud van informatie, keuzestress, digitalisering of bureaucratie. En laten we ook de mensen niet vergeten die verloren raken in hun innerlijke doolhof; heen en weer geslingerd door allerlei gevoelens die om aandacht vechten. Wie zijn ze nog? Hoe moeten ze zich tot deze wereld verhouden? Talloze mensen zien door de bomen het bos niet meer. Hoe complexer de samenleving wordt, hoe gemakkelijker het is om je focus te verliezen.
Eigen schuld dikke bult
“Richt wat verdwaald is”, klinkt het Veni Sancte Spiritus, een gebed tot de heilige Geest. Om hulp vragen is allang niet hip meer. Zelfredzaamheid en zelfstandigheid zijn codewoorden geworden in onze maatschappij. Maar dat leidt soms ook tot een boodschap van ‘eigen schuld, dikke bult’ aan de mensen die verdwalen. Ouderen die de digitalisering niet meer kunnen bijbenen moeten het zelf maar uitzoeken. Mensen in armoede krijgen te horen dat ze maar beter hun best hadden moeten doen. Vluchtelingen die als gelukszoekers worden weggezet, kinderen met ADHD of autisme die verloren lopen in een chaotische wereld.
Laten we eerlijk zijn: wie kan er niet af en toe richting gebruiken? Iemand die even licht wil werpen op ons pad? Zelfs Jesaja raakte zo af en toe het spoor bijster. “Want wij dwaalden rond als schapen, wij wendden ons ieder naar onze eigen weg”, getuigt de profeet (Jes. 53:6). Samen vind je gemakkelijker de weg. Maar als ieder los van de ander zijn eigen pad volgt, kan het een flinke klus zijn om de juiste route te vinden.
De dwalenden thuis
Als kind dartelde ik door een donker bos. Verwonderd, onbevangen en vol verlangen naar avontuur. Maar in mijn kinderlijke onschuld was ik me nog niet bewust van de gevaren als de nacht zou vallen. Daarom had ik volwassenen nodig om me richting te geven en me veilig thuis te brengen.
Ook vandaag zien veel mensen door de bomen het bos niet meer. Wat een troost dat door de tijden heen het Veni Sancte Spiritus klinkt! We zijn alleen maar niet verlaten. De Geest wil ons licht zijn, God zelf wil ons leiden. “Kom heilige Geest en zend vanuit de hemel een straal van uw licht.” Dat is het eerste vers van dit eeuwenoude gebed. Woorden om te koesteren, een lied om in je hart te bewaren. Want wij zien op de bomen, maar de Eeuwige overziet het hele bos. We mogen erop vertrouwen dat als we ons uitstrekken naar zijn goedheid en liefde, God ons veilig thuis zal brengen.
Het Veni Sancte Spiritus kent meerdere versies. Deze sequens uit circa 1200 wordt toegeschreven aan de Engelse kardinaal Stephen Langton of aan paus Innocentius III. De Pinkstersequentie is een van de vijf sequenties die het Concilie van Trente heeft bewaard. De volledige tekst vind je hier: https://www.kerknet.be/ccv-brugge/informatie/op-weg-naar-pinksteren-met-een-oeroud-gebed
Eerst zien, dan geloven. Zo reageert Thomas als de andere elf discipelen hem vertellen dat Jezus in hun midden is verschenen. Een houding die de reputatie van Thomas geen goed heeft gedaan. ‘Ongelovige Thomas’, krijgen de sceptici onder ons soms te horen. In kerken wordt Thomas regelmatig aangehaald als het toonbeeld van ongeloof; als de discipel die voorleeft hoe het niet moet. Maar is dat negatieve imago wel terecht?
Het Johannesevangelie voert ons vandaag mee naar een wonderlijk verhaal. Elf van de twaalf discipelen van Jezus zijn samengekomen in een huis in Jeruzalem, de stad waar Jezus werd gekruisigd en begraven. De deur zit op slot. Na de executie van Jezus zit de schrik er goed in. De discipelen vrezen dat als de joodse autoriteiten hen te pakken zullen krijgen, zij hetzelfde lot zullen ondergaan. Maar dan wordt de dagelijkse gang van zaken plots doorbroken. In hun midden verschijnt niemand minder dan… Jezus. ‘Vrede zij met jullie!’, zegt hij en toont hen de wonden in zijn handen en zij. Hij herhaalt het nog eens, zendt de leerlingen uit en blaast de heilige Geest over hen. (Joh. 20:21)
Tweeling
Een onalledaags gebeuren dat Thomas als enige niet met eigen ogen heeft kunnen zien. Waarom hij er die dag niet bij was, vertelt de tekst ons niet. Het Johannesevangelie geeft wel wat mogelijke aanwijzingen. Toen Jezus naar Judea wilde gaan om de zieke Lazarus te bezoeken, waarschuwden discipelen hem voor het dreigende gevaar van de joodse autoriteiten. Jezus stond erop toch te gaan. ‘Laten ook wij maar met Hem gaan, om samen met Hem te sterven’, stelde Thomas toen voor. (Joh. 11:16) Een paar hoofdstukken later komen we hem opnieuw tegen. Als Jezus bij het laatste avondmaal tegen zijn discipelen zegt dat hij zal gaan om voor hen een plaats te bereiden, antwoordt Thomas: ‘Wij weten niet eens waar U naartoe gaat Heer, hoe zouden we dan de weg daarheen kunnen weten?’ (Joh. 14:5)
Thomas was dan niet zo prominent aanwezig als andere apostelen, hij was zeer toegewijd. Simon Petrus zei dat hij zijn leven voor Jezus wilde geven, maar dat waren slechts loze woorden. Thomas was daar écht toe bereid. (Joh. 13:38) En toen Jezus aankondigde dat hij zijn discipelen zou verlaten, was het Thomas die vreesde dat hij de weg naar Jezus niet zou kunnen terugvinden. De naam ‘Thomas’ is afgeleid van het Aramese woord ‘toma’, wat ‘tweeling’ betekent. Toeval of symboliseert die naam zijn symbiotische band met Jezus? Het is geenszins ondenkbaar dat Thomas zich in stilte had teruggetrokken om te rouwen. En dan komen zijn vrienden aanzetten met zo’n sterk verhaal: ‘We hebben de Heer gezien!’
Vandaag spreken we lichtvaardig over de ongelovige Thomas. Maar in het huidige informatietijdperk zijn fakenews en desinformatie overal. Wil je niet in een filterbubbel belanden, dan is het wel zo handig om informatie even te toetsen. Hoe zouden wij reageren als we hoorden dat een overleden leraar uit de dood is opgestaan? Dan krab je je toch even achter de oren. Je vraagt je misschien af wat die elf leerlingen gebruikt hebben, daar met zijn allen in die kamer met de deur op slot. Is het verdriet hen soms naar het hoofd gestegen?
Eerst toetsen
Thomas had dus kunnen zeggen: ‘Wat een onzin, ik geloof er geen woord van!’ Maar hij blijft beleefd. ‘Alleen als ik de wonden van zijn spijkers in zijn handen zie en met mijn vingers kan voelen, en als ik mijn hand in zijn zij kan leggen, zal ik het geloven.’ (Joh. 20:25) Ik geef je het voordeel van de twijfel, zegt hij daarmee. Maar ik neem het pas voor waarheid aan als ik alles zelf heb kunnen toetsen.
Dat is Thomas ten voeten uit: eerst zien, dan geloven. Het is zeker geen unieke houding in de Bijbel. We zien die ook bij Noach in Genesis als hij na de watervloed toetst of de aarde droog is. Eerst stuurt hij een raaf uit die terugkeert. Vervolgens een duif die een olijftakje meebrengt als teken dat de bomen weer groeien. Zeven dagen later stuurt Noach opnieuw een duif uit, die niet terugkeert omdat ze vaste grond heeft gevonden. Maar voor Noach is dat nog altijd niet voldoende bewijs. Pas als hij het dak heeft geopend en met eigen ogen land heeft gezien, opent hij de ark. (Gen. 8-6-16)
Eerst zien dan geloven: soms is dat zo slecht nog niet. Jezus neemt Thomas dan ook niets kwalijk. Hij komt een week later gewoon terug, op een moment dat Thomas er wel bij is. De beginsituatie is exact dezelfde – de discipelen zijn samen in het huis in Jeruzalem, alle deuren zijn op slot. Opnieuw verschijnt Jezus temidden van de discipelen en zegt: ‘Vrede zij met jullie!’ (Joh. 20:26) Maar dan richt Jezus zich specifiek tot Thomas en geeft hem de bewijzen die hij nodig heeft. ‘Leg je vingers hier en kijk naar mijn handen, en leg je hand in mijn zij. Wees niet langer ongelovig, maar geloof!’ Pas als Thomas de wonden van Jezus met eigen ogen ziet, dan roept hij het uit: ‘Mijn Heer, mijn God!’ (Joh. 20:27-28)
Gedeeld visioen
Eerst zien, dan geloven. Jezus is bereid daar ver in mee te gaan en Thomas de bewijzen te leveren die hij nodig heeft om te kunnen geloven. Maar vervolgens daagt hij zijn discipelen wel uit om een stapje verder te gaan: ‘Gelukkig zijn zij die niet zien en toch geloven.’ (Joh. 20:29) Dat is ook een uitdaging aan ons vandaag. En niet altijd een gemakkelijke.
Oorlogen, volkeren die tegen elkaar opstaan, ziekte, stukgelopen relaties, eenzaamheid: de zichtbare werkelijkheid lijkt zo vaak strijdig met Gods goedheid. De apostel Petrus roept dan ook op tot een gezond realisme. ‘Een korte tijd moet u tot uw verdriet nog allerlei beproevingen verduren’, waarschuwt hij in zijn eerste brief. (1 Petrus 1:6) De gebrokenheid van deze wereld is reëel en we ervaren er allemaal de scherven van. Soms kunnen die zelfs lelijk snijden en dan voelen we de pijn.
Eerst zien, dan geloven: hoe vaak is dat in deze wereld niet nodig om jezelf te beschermen? Toch daagt Jezus ons uit om het andersom te doen: eerst geloven en dan zien. Dat is geen pleidooi voor naïviteit, maar een uitnodiging om op een andere manier naar de werkelijkheid te kijken. Om voorbij het zichtbare te kijken en ons te richten op dat wat nog niet zichtbaar is. Mee te stappen in het gedeelde visioen van een betere wereld en die in ons spreken, handelen en wandelen al gestalte te geven. Soms moet je eerst geloven om te kunnen zien.
Voor de één is dat gemakkelijker dan voor de ander. Thomas spiegelt ons voor dat geloven geen gebod is, maar dat je gerust mag twijfelen en om zichtbare tekenen mag vragen. ‘Mijn Heer en mijn God!’, roept hij uit bij de aanblik van Jezus’ wonden. Nu pas beseft Thomas dat zijn vrienden zich niet hebben getroost met een illusie. Zijn ogen worden geopend en plots overziet hij het grotere visioen. Verdriet en verslagenheid maken plaats voor hoop. De dood heeft niet het laatste woord gekregen; voorbij de horizon van deze gebroken wereld gloort een nieuw begin. In Thomas’ hart ontspringt een bron van vreugde. Want nu weet ook hij: Christus is niet dood. Hij leeft en al wie gelooft zal met hem leven!
Deze zondag is het Palmpasen. In het ziekenhuis waar ik werk, worden elke vrijdag voor Palmzondag manden met gewijde palmtakken klaargezet. Eigenlijk zijn het buxustakjes, want in het koude België is nu eenmaal geen palmboom te vinden. Sommige mensen nemen een takje mee naar huis, anderen plakken er één op hun computerscherm. Zeker als je ziek bent, kan zo’n groen twijgje een teken van hoop zijn. Maar wat is nu de werkelijke betekenis van de palmtak?
Het palmtakje herinnert aan de intocht van Jezus. In het Mattheüsevangelie lezen we hoe Jezus de stad Jeruzalem binnenrijdt op de rug van een ezel. Niet omdat hij vermoeid is, maar om een messiaanse profetie in vervulling te doen gaan. Inwoners die Jezus op een ezelsveulen de stad zien binnenrijden, worden herinnerd aan de woorden van de profeet Zacharia: “Verheug u zeer, dochter van Zion! Juich, dochter van Zion! Zie, uw koning zal tot u komen, rechtvaardig, en hij is een heiland, arm, en rijdend op een ezel, op een ezelsveulen, het jong van een ezelin.” (Zach. 9:10)
Ezel als herkenningsteken
De ezel is dus een herkenningsteken. Zo’n vijfhonderd jaar voor de intocht van Jezus in Jeruzalem schetste de profeet Zacharia het beeld van een messiaanse koning die op een ezelsveulen komt aanrijden. Voor een hoogwaardigheidsbekleder is dat een wat atypische profielschets, maar misschien zijn die woorden van Zacharia juist daarom wel bij het volk blijven hangen.
Laten we nu een kleine vergelijking maken met het heden. Stel dat koning Filip deze zondag Mechelen komt binnenrijden. Dankzij de kranten weten we dat de koninklijke familie verzot is op Jaguar Land Rover, en dat het bedrijf hofleverancier is. Vorig jaar kocht koning Filip nog een mosterdgele plug-in hybride. Willen we de intocht van de koning tijdig opmerken, dan is Land Rover een duidelijk herkenningsteken. Maar wat als koning Filip in een tweedehands Seat Ibiza de stad komt binnenrijden?
Toch is dat ongeveer wat Jezus doet. Hij wordt aangekondigd als een koning, maar gedraagt zich niet zoals je dat van een vorst zou verwachten. Jezus berijdt geen strijdwagen of strijdros, maar komt Jeruzalem binnen op een geleend ezeltje. Een ezel is een lastdier, benadrukt Mattheüs (21:1-11), en Jezus kiest ook nog eens het kleinste model uit met de minste pk. Maar niets is wat het lijkt, want die nederige verschijning is omgekeerd evenredig aan zijn autoriteit. “De strijdboog zal weggenomen worden, de koning zal vrede aankondigen aan de heldenvolken. Zijn heerschappij zal zijn van zee tot zee, van de rivier de Eufraat tot aan de einden der aarde”, klinkt het in Zacharia. (9:10)
Lijdende dienstknecht
Er is nog een tweede herkenningsteken. Dat vinden we bij de profeet Jesaja, die op meerdere plaatsen een profiel schetst van de lijdende dienstknecht van de HEER. “God de Heer heeft tot mij gesproken en ik ben niet teruggedeinsd”, schrijft de profeet. “Mijn rug bood ik aan aan wie mij sloegen, mijn wangen aan wie mijn baard uitrukten, en mijn gezicht heb ik niet afgewend van wie mij smaadden en mij bespuwden. God de Heer zal mij helpen: daarom zal ik niet beschaamd staan en zal ik geen spier vertrekken. Ja, ik weet dat ik niet te schande zal worden.” (Jes. 50:4-7)
In dat profiel van de dienstknecht die lijden moet doorstaan om zijn missie te vervullen, herkennen we het het gezicht van Christus. Het beeld van Jezus die rijdend op een ezeltje Jeruzalem binnenkomt mag dan iets romantisch hebben; het lot dat hem daar wacht is allesbehalve dat. Jezus zal de stad alleen nog verlaten om buiten de muren van Jeruzalem te worden gekruisigd. De mantels die tijdens zijn intocht voor hem worden afgelegd zijn niets vergeleken bij de prijs die hij uiteindelijk zal betalen: Jezus legt alles af. Zijn onderkleed waar om wordt gedobbeld, maar ook zijn macht, majesteit en heerlijkheid. De weg die Jezus gaat is die van volledige overgave. Hij is bereid om zichzelf volkomen te verliezen uit liefde voor God en voor de mensheid.
Koning der koningen
De wereld kent vele koningen, maar welke machthebber zou bereid zijn om zover te gaan? Die radicale dienstbaarheid aan God en aan de wereld weerspiegelt het hart van de ware Koning. Dat is waarom Jezus in het Bijbelboek Openbaringen (19:6) ‘koning der koningen’ wordt genoemd. Zijn heerschappij overtreft de heersers van deze wereld, zelfs al hebben ze de mooiste paarden en de meest indrukwekkende strijdwagens.
Dat kleine ezeltje is dus een statement. Als de dochters en zonen van Zion dat teken zien, herkennen ze hun rechtvaardige koning en heiland. En dan roepen ze het uit: “Hosanna! Zoon van David, gezegend hij die komt in de naam van de Heer!” Ze bedekken de weg waarover de Koning hen tegemoetkomt met hun jassen, werpen twijgjes op de grond en zwaaien hem toe met palmtakken (Joh. 12:12-13). Die palmtakken zijn het symbool van hulde en overwinning.
Plaats van vrede
Daarmee zijn we aangeland bij de betekenis van Palmpasen. Palmtakken en buxustakjes herinneren aan de komst van de Koning. Zouden wij hem nog herkennen als hij ons vandaag tegemoet kwam? Of worden we zo in beslag genomen door de macht en rijkdommen van deze wereld dat we hem niet opmerken? Jeruzalem (ירושלים) betekent ‘plaats van vrede’. Mogen onze harten plaatsen zijn van vrede waar we de Vredevorst telkens opnieuw verwelkomen.
Gelukkig is hij of zij die kan zeggen: “Gezegend hij die komt in de naam van de Heer!”
(Psalm 118:26, Matt. 21:9 e.a.)
Dit is de overdenking van 2 april 2023 op Palmzondag in de protestantse kerk William Tyndale-Silo in Mechelen.
De zevenjarige Gillian kon geen moment stilzitten. De mensen in haar omgeving noemden haar spottend “Wriggle Bottom” (draaikont). Concentreren leverde Gillian ook problemen op; liever staarde ze dromerig voor zich uit of keek ze naar buiten.
Haar onaangepaste gedrag maakte dat Gillian in de klas vaak straf kreeg. Als de leerkrachten hun beklag deden bij haar ouders, kreeg Gillian ook thuis op haar donder. Totdat ze uiteindelijk zelf begon te geloven dat er iets mis met haar was. De diagnose AD(H)D bestond in de jaren 1930 nog niet.
Danseres
Op advies van de school nam haar moeder het meisje mee naar de dokter, want mogelijk ze een leerstoornis. Bij de dokter gebeurde er iets bijzonders. Nadat Gillians moeder aan de dokter haar bezorgdheid had uitgelegd over Gillians storende gedrag, verlieten beiden de spreekkamer om onder vier ogen te praten. In het kantoor stond een kleine radio. Voordat hij het vertrek verliet, zette de dokter die aan. Kleurrijke klanken vulden de ruimte.
In de gang waren mevrouw Lynne en de dokter druk in een gesprek verwikkeld. Toen wierp de dokter een blik in de spreekruimte. “Kijk eens”, ze hij, en wees naar een glazen venster. Gillian, in vervoeging geraakt door de muziek, danste door de kamer. Vrijer, mooier en gelukkiger dan mevrouw Lynne haar ooit had gezien.
De dokter wendde zich tot mevrouw Lynne en zei: “Er is niets mis met uw dochter. Ze is een danseres.” Gillian en haar moeder verlieten de praktijk niet met een diagnose, maar met het advies om haar in te schrijven op de dansschool. Over die school zou Gillian later zeggen: “Iedereen daar was net als ik! Wij moeten bewegen om te kunnen denken.”
Het advies van de opmerkzame arts was het begin van een prachtige carrière bij het Royal Ballet. Gillian studeerde af aan de Royal Ballet School en ontmoette Andrew Lloyd Webber. Ze zou uiteindelijk geschiedenis schrijven als danseres, ballerina, choreografe en tv-producent.
Omarm de zwarte schapen
Gillian Lynne (1926-2018) bracht miljoenen mensen vreugde. Ze is verantwoordelijk voor enkele van de meest succesvolle theaterproducties uit de geschiedenis, zoals ‘Cats’ en ‘Phantom of the Opera.’ Haar onuitputtelijke energie en verbeeldingskracht bleken uiteindelijk een bron van gratie, schoonheid en succes.
Gillian Lynne
Ook vandaag heeft Gillians verhaal de wereld een belangrijke les te leren. Omarm mensen die anders zijn, de zwarte schapen die niet in de pas lopen. Want juist buiten de gebaande wegen wachten de meest wonderlijke werelden om te worden ontdekt. De buitenbeentjes van vandaag kunnen de innovators zijn van morgen. Zij kunnen ons helpen om nieuwe werelden te zien, te ontdekken en vorm te geven.
Mocht je zelf een paradijsvogel zijn: ga niet uit van wat je ontbreekt, maar van wie je bent. Deze wereld snakt naar schoonheid, liefde en kleur, het is een kunst om die samen te creëren.
‘Iedereen wil oud worden, maar niemand wil het zijn.’ Treffender had Youp van ’t Hek het niet kunnen verwoorden. Als ziekenhuispastor gaat er geen dag voorbij zonder dat je met vergankelijkheid wordt geconfronteerd. De dood heeft lak aan menselijke agenda’s, hij komt meestal op momenten dat het niet schikt. Zoals maandag. Juist als ik naar huis wil gaan, rinkelt de telefoon. Een spoedgeval. Een 86-jarige man staat op het punt om te worden gesedeerd. ‘De familie is al op weg naar het ziekenhuis’, hoor ik een collega zeggen. ‘Misschien kun je hen toch nog even opvangen.’
— Lees op www.nd.nl/opinie/columns/1166902/alles-draait-om-de-liefde-en-de-nabijheid-van-anderen-veel-me
Een thuis. De plek waar je woont, daar waar je huis staat. Wie verlangt er niet naar een veilige plaats onder de zon? Als je het nieuws leest, als we zien wat er in de wereld en zelfs in onze wijk gebeurt, dan is het wel zo fijn om thuis te komen. Om de deur achter je dicht te trekken en je geborgen te voelen.
Voortdurend onderweg
In het het evangelie van Mattheüs lezen we dat Jezus gaat wonen in Kafernaüm aan de oever van het meer. Een stukje tekst waar je gemakkelijk overheen leest. Vandaag gaan we daar wat dieper op in. Want wat betekent dat, dat Jezus in Kafarnaüm gaat wonen? Even verderop in het Mattheüs-evangelie (8:20) staat geschreven:
“De vossen hebben holen en de vogels hebben nesten, maar de Mensenzoon kan Zijn hoofd nergens te ruste leggen.”
Jezus vestigt zich blijkbaar in Kafarnaüm, maar niet om een rustig leventje te gaan leiden. Herkennen wij daar iets van? We hebben een vast plekje in deze wereld, een thuis, en toch blijft er altijd een zekere rusteloosheid in ons. We zijn voortdurend onderweg, we moeten nog zoveel dingen doen, we maken ons zorgen, over de wereld en over onszelf. Zelfs als je thuis bent, kun je ver van huis zijn.
Jezus gaat wonen in Kafarnaüm en van daaruit begint hij te preken, trekt rond door heel Galilea, treedt op als leraar, geneest de zieken en de kwalen onder het volk. En als hij dat allemaal gedaan heeft, keert hij terug naar huis (9:1 en 17:24 bv.)
Temidden van de mensen
Jezus woont in Kafarnaüm, zoals wij vandaag in Deurne, Merksem, Antwerpen, Ekeren, Schoten of waar dan ook wonen. Vier muren rond je en een dak boven je hoofd; een straatnaam, een huisnummer en een postcode. Een officieel adres, netjes geregistreerd aan het stadsloket. Temidden van de mensen heeft hij willen wonen. Uitgerekend dat maakt ons geloof zo bijzonder. Dat Gods Zoon, in de gestalte van Jezus, met ons alle facetten van het menselijk bestaan heeft willen delen.
Toch is er ook iets aan de hand met dat wonen van Jezus, want het is niet een veilige burcht in deze wereld waar je je achter je rolluiken kunt terugtrekken. Want het evangelie vertelt ook hoe mensenmassa’s samendrommen voor zijn huis, en hoe hij de één na de ander thuis ontvangt. Het huis van Jezus is een uitvalsbasis. Hij sluit de wereld niet buiten, maar de wereld loopt binnen. En wat voor wereld is dat? Kafarnaüm is een marktplaats, een centrum in de regio met een uitstekende verbindingen met de andere dorpen rond het meer. Maar ook een stad van armen, zieken, eenzamen, verschoppelingen, ongelovigen. Volgens de joden kan er weinig goeds uit Kafarnaüm komen. Ze noemen die stad spottend het “Galilea van de heidenen.”
Land van duisternis
Jezus woont temidden van de mensen, maar dat zijn niet de voornamen, de rijken en de machtigen, maar de mensen die worden veracht en op wie wordt neergekeken. Dat is opmerkelijk: de zoon van God komt in de wereld als een kind van asielzoekers, en hoewel hij voor een paleis had kunnen kiezen, gaat hij wonen in een eenvoudig dorp in Galilea. Ook het volk Israël woont in de tijd van Jesaja in een land vol duisternis. De mensen verlangen naar een thuisgevoel, naar uitgestoken handen, naar een warm welkom. Maar in plaats daarvan dolen ze rond in het duister. Overkomt ons dat soms niet ook, dat wij tasten en zoeken naar richting?
Pelgrims
Deze zondag staat in het teken van de Eenheid van de christenen. We komen allemaal uit een andere thuishaven, we hebben onze geschiedenis, onze stad of dorp, onze familie, de tradities die voor ons vertrouwd aanvoelen. Of we nu katholiek zijn, protestant, anglicaans of oosters-orthodox. Het is die levensreis van het onderweg zijn, die ons wereldwijd bindt. Vrijwel ieder van ons heeft behoefte aan vaste grond, en het is een voorrecht om te kunnen zeggen: “Dit land, deze stad, deze kerk, deze traditie is mijn thuis.” Dit is de plaats waar ik helemaal mijzelf kan zijn, waar ik tot rust kan komen.
Tegelijk blijft er in ons altijd iets van onrust. Want we zijn pelgrims, op weg naar Gods Koninkrijk door een gebroken en soms donkere wereld. De tocht kan soms zwaar en grillig zijn. Als we de lichtpuntjes uit het oog verliezen dreigen we gemakkelijk de moed te verliezen. Die uitdaging is ook wat ons bindt.
Laat je netten achter
“Laat je netten achter en volg Mij”, zegt Jezus daarom, ook tegen ons vandaag. In plaats van verstrikt te raken in de netten van deze wereld, zijn we uitgenodigd om Christus te volgen. Hij is gekomen uit liefde om ons te bevrijden. Zo mogen ook wij met elkaar op weg gaan.
Overal waar wij elkaar een warm welkom bieden, wordt hoop geboren. Daar waar wij bereid zijn het licht van Christus in elkaars ogen te zien, breekt iets door van Gods Koninkrijk. Overal waar wij elkaar niet slechts tolereren maar waarlijk liefhebben, daar maakt de donkere nacht plaats voor een thuis.
In de tuin van een huis dat wij onlangs kochten, stond een afgekapte boomstronk. Ooit was het een magnoliaboom, zei de oude heer die er gewoond had. We begrepen niet waarom een deel van de stam overeind was blijven staan. De stronk leek immers dood en zonder leven.
Totdat er op een dag iets bijzonders te zien was aan de stronk. Een tere groene scheut baande zich dapper een weg naar buiten. Het twijgje groeide voort en doorstond de hete zomer. Vandaag staat er in onze tuin een frisse, groene magnoliaboom. Over zo’n twijgje spreekt de profeet in Jesaja 11:
“Er komt een twijgje voort uit de stronk van Isaï, en een scheut van zijn wortels komt tot bloei.”
Bijltjesdag
Wat is een stronk? Zo op het eerste gezicht niet meer dan een boom die geveld is door de bijl of de kettingzaag. Op het moment dat Jesaja die woorden spreekt, ligt het huis van David er zo bij. Als een gevelde boom; een wortel zonder stam.
Zo kan het ook in ons leven zijn. Vijftig medewerkers van de VRT kregen de afgelopen week te horen dat ze ontslagen waren. Bijltjesdag, zegt men in Nederland weleens. We kennen ongetwijfeld allemaal van die momenten waarop het leven je een slag toebrengt. De vaste grond onder je voeten wordt tijdelijk weggeslagen.
Dat overkomt het volk Israël, het huis van David, in de tijd van (proto-)Jesaja. Rond het volk Israël valt de nacht, de Babylonische ballingschap lonkt. Alles lijkt verloren.
Levenskracht
Maar Jesaja herinnert de Israëlieten aan de levenskracht van hun wortels. Zoals de God van Israël Zijn volk ooit gered heeft, door die onbetekenende herdersjongen David, zo zal Hij opnieuw redding brengen.
De bijl kan fel toeslaan en verwonden. Maar dat is niet het einde; zelfs na Bijltjesdag komt er een nieuw begin. Alleen niet zoals je misschien zou verwachten. De hoop van Israël komt niet voort uit een invloedrijke familieboom, maar uit een kwijnende stam van Isaï. Het woord dat voor twijgje wordt gebruikt, ‘netser’, heeft dezelfde klank als het Hebreeuwse woord voor Nazarener.
Vandaag steken we de Tweede Adventskaars aan. Zoals deze kaars, zo zal ook de komende Vredevorst zijn. Zijn licht zal opgaan als een ster over de duisternis. Als Hij komt, zal de lange nacht ten einde zijn. Niet langer zullen onschuldige mensen worden verdrukt en uitgesloten, niet langer zullen er kinderen sterven van de honger terwijl de machtigen der aarde zich verrijken. Dat twijgje uit de stam van Isaï, zo teer en zo onbeduidend, zal uitgroeien tot een krachtige levensboom.
Visioen
Jesaja schildert een visioen. Hij tekent de contouren uit van een wereld waarin klein en kwetsbaar zijn niet langer een gevaar is. Het bokje, de zuigeling en het kind hebben niets meer te vrezen, want ze zijn volmaakt veilig. Het zal in geen hart meer opkomen om kwaad te doen. Jesaja schildert een wereld zonder machtswellust of ellebogenwerk, een wereld zonder oorlog of honger, waarin er een rechtvaardig plekje zal zijn voor iedereen.
Een droomwereld lijkt het, te mooi om in te geloven. Maar Advent daagt ons uit om meer te zijn dan zogenaamde ‘realisten’ die zich tevreden stellen met de status quo. Om groter te denken, hogere idealen te koesteren en toe te leven naar een werkelijkheid die alles overstijgt. Dat is waarom Jesaja zijn droom schetst. Opdat wij die in ons hart mogen sluiten, de vlam ervan levend mogen houden en het vuur door mogen geven aan volgende generaties. Zodat het licht van de hoop niet dooft.
Grote woorden
We leven vandaag in een samenleving van grote woorden. Woorden van kansen, succes, welvaart, groei, winst en vooruitgang. Soms worden dat woorden van veroordeling, als mensen niet aan die maatstaven kunnen voldoen. “Die hebben hun mislukking aan zichzelf te danken”, klinkt het dan. Maar wie zoiets beweert, vergeet iets belangrijks: we beginnen niet allemaal met een gelijke startpositie. We leven niet in een volmaakt rechtvaardige wereld.
In het ziekenhuis waar ik werk, vragen mensen weleens: “Als God rechtvaardig is, waarom gebeurt er dan zoveel onrecht?” Ik leg dan uit dat God liefde is, maar dat de liefde niet dwingt. God heeft ons een vrije wil gegeven, en de keus om elke dag opnieuw te kiezen tussen recht en onrecht, goed en kwaad. De staat van onze wereld is de afspiegeling van de kleine en grote dagelijkse keuzes die individuele mensen dagelijks maken. Als het onrecht groot is, dan is dat omdat teveel mensen volharden in zelfzuchtige keuzes die hun medemens doen lijden. We doen trouwens niet alleen het kwade, maar onthouden elkaar dikwijls ook het goede.
Hoe moeilijk blijkt het soms om “sorry” te zeggen, of simpelweg “ik houd van je.”
Mensen kunnen onrechtvaardig zijn; ze kunnen elkaar ‘de duvel aandoen’ en elkaars leven tot een hel maken. Maar zelfs al is de wereld nog zo onrechtvaardig, God blijft rechtvaardig, want zichzelf verloochenen kan Hij niet.
Nieuw begin
Als wij lijden, dan mogen we geloven dat God met ons mee lijdt. Dat Hij ten diepste onze pijn voelt en bij ons is in het donker waar wij doorheen gaan. Jesaja schildert een wereld waarin onrecht niet het laatste woord krijgt. De nacht kan nog zo donker zijn, maar aan de hemel fonkelt een nieuw begin.
Jesaja en Johannes de Doper spreken vlammende taal, en misschien worden wij daardoor verpletterd. Want wie zijn wij? Kunnen wij de asielcrisis oplossen? Kunnen wij honger en dakloosheid de wereld uit helpen? We zijn maar mensen en geen halfgoden of engelen. Allemaal hebben we onze dag weleens niet. Als je gestresst bent of gebukt gaat onder zorgen, is het moeilijk om vriendelijk te blijven. We maken allemaal fouten. Ieder van ons. En het leven vraagt soms veel van ons.
Wij zijn maar mensen. En dat wéét God, want uit Hem komen we voort, en in Hem leven wij en bestaan wij.
Nederig en zachtmoedig
Jezus belooft in het Mattheüsevangelie (11:29):
“Neemt mijn juk op u en leert van Mij, want Ik ben zachtmoedig en nederig van hart, en gij zult rust vinden voor uw zielen.”
Hier laat onze Vredevorst zich zowaar in Zijn hart kijken. Hij kwam niet uit de hemel neergedaald als een vlammende bijl om ons te verpletteren, maar als een kwetsbaar kind in de kribbe. Nederig en zachtmoedig. Jezus weet hoe het is om op deze aarde te wandelen. Hij kent onze noden, angsten en pijn. Hij liet zich er niet alleen door raken, maar zelfs door doorboren. Jezus heeft ons zodanig lief, dat Hij zich geheel en volledig voor ons overgaf.
Het is vandaag de tweede dag van Advent. Daarmee vieren we de hoop die wij verwachten. Want Jezus is niet gestorven voor eens en altijd. Zijn belofte leeft voort! Ook vandaag mogen we leven in de verwachting van een groot licht dat zal opgaan over de duisternis. En over een recht dat zal zegevieren over al het onrecht over aarde.
Nieuwe lente
Te mooi om waar te zijn? Misschien is de lente dat ook wel. En toch, als de dagen koud en donker zijn, weten we dat er ooit twijgjes aan de bomen zullen komen. Zelfs al is daar nog niets van zichtbaar. Zo mogen we ook geloven dat het Koninkrijk van God komende is. Eens zal elke traan uit onze ogen worden weggewist. Vrees en verdriet zullen nog slechts een vage herinnering zijn.
De geurige magnolia in mijn tuin laat zich niet tegenhouden. Zelfs de krachtigste bijl kon haar niet verwoesten. Zo zal het ook zijn met het Koninkrijk van God.
Advent, dat is een feest van verwachting. Ooit komt de lange winter ten einde en zal het lente zijn op aarde. In het donker van een wereld van oorlog, strijd en honger klinken onverminderd de woorden van onze Heer:
Zie, Ik maak alle nu dingen nieuw.” Openbaringen 21:5
De kiem van een nieuwe wereld is reeds in onze harten gelegd. Laten wij de vlam van hoop en verwachting brandend houden totdat Jezus komt. •
Deze preek werd gehouden op de Tweede Zondag van advent (A-jaar) in de Geuzentempel in Roeselare.
Een vader had twee zonen. Laten we vandaag eens stilstaan bij een gelijkenis van Jezus in Lucas 15, die zo begint. Een gelijkenis is een verhaal om een diepere werkelijkheid te illustreren. Een kort verhaal dat uitdaagt en je aan het denken zet.
Het begint als Jezus tegenover morrende mensen staat. “Hoe is het in vredesnaam mogelijk dat Hij zich inlaat met zondaars en met hen aan tafel zit?’”, vragen de Schriftgeleerden en Farizeeën zich af. Ze spelen graag op safe. Je hebt vast wel eens zulk soort mensen ontmoet, of misschien herken je jezelf in hen. Het zijn correcte mensen, geen detail ontgaat ze. Vernieuwing of innovatie zijn niet aan hen besteed. Nee, zij zien zichzelf als hoeders van de traditie. Ridders van de status quo.
Maar dan Jezus. Iemand die er qua Schriftkennis één van hen is, maar die totaal andere keuzes maakt. Hoe kan dat? Zou Hij zijn kostbare tijd niet beter besteden dan aan moordenaars, criminelen, mensen van losse zeden? De Schriftgeleerden en Farizeeën vinden het onbegrijpelijk. Zelf menen ze hun succes te hebben verdiend door hard te werken, binnen de lijntjes te kleuren en met de juiste mensen om te gaan.
Drie gelijkenissen
Hun gemopper is niet rechtstreeks tot Jezus gericht, maar Hij vangt het wel op. En Jezus begint een verhaal te vertellen. Drie gelijkenissen maar liefst. Drie verhalen – in de Bijbel het getal van de volheid – over iets dat verloren is.
Stel je voor dat je honderd schapen hebt en er raakt er eentje zoek. Zo begint het eerste verhaal. Zou je dan niet net zo lang zoeken tot je dat ene schaap teruggevonden had? (Lucas 15:3-7)
Een vrouw had tien muntstukken. En opnieuw is er grote vreugde als de vrouw eindelijk dat ene muntstuk teruggevonden heeft. Dat is het tweede verhaal (Lucas 15:8-10).
Een vader had twee zonen. Zo begint het derde verhaal. Daar gaat Jezus dieper op in. Er is niet alleen een feest van vreugde als de vader zijn verloren zoon teruggevonden heeft, maar ook een open einde. Zal de oudste zoon nog wel binnenkomen? (Lucas 15:11-32)
Pelgrims
Een vader had twee zonen. Kort voordat de wereldberoemde schilder Rembrandt stierf, vereeuwigde hij de gelijkenis van de verloren zoon uit Lucas 15 in zijn wereldberoemde schilderij ‘De terugkeer van de verloren zoon’.
Priester Henry Nouwen beeldde dat schilderij af op zijn boek Eindelijk thuis. “De terugkeer van de verloren zoon’ verbeeldde voor hem hoe er altijd weer een weg is terug naar huis, zelfs al raak je nog zover van je hemelse Vader verwijderd. Een mooie betekenis, maar misschien denken we daarbij eerst aan anderen. Aan de zondaars, aan hen die duidelijk buiten de lijntjes van de maatschappij. kleuren En misschien zeg je dan wel: “Zij hebben dat nodig; zij hebben vergeving nodig en het gevoel dat God hen ondanks alles liefheeft.”
Natuurlijk, dat is hoe je naar de gelijkenis van de verloren zoon kunt kijken. Maar dan is het alsof we van een afstandje een schilderij bekijken: we komen er zelf niet in voor. Het gaat over anderen die zijn afgedwaald en de weg naar huis weer teruggevonden hebben. Maar zijn wij in dit leven misschien ook pelgrims? Zoekend en tastend naar wat waar en waardevol is, naar zin en betekenis voor dit leven?
Als we naar het schilderij van Rembrandt kijken, zien we drie mensen op de voorgrond staan. Een oude vader die zijn zoon liefdevol omhelst. Rechts van hem staat zijn oudste zoon, die kijkt vanaf een afstandje toe. Alsof het alleen maar draait om de vader en de verloren zoon en niet om hem. Maar dat is maar schijn. Terwijl de oudste zoon daar van een afstandje toekijkt, is hij ook betrokken in het verhaal van de ‘Terugkeer van de verloren zoon’.
Uit de sleur breken
Een vader had twee zonen. De jongste ging naar de vader toe en zei: “Vader, geef me het deel van de erfenis waar ik recht op heb.” Dat lijkt alsof hij zegt: “Papa, voor mij besta je niet meer, geef me mijn geld en ik ben weg.” Nogal cru, maar in het oude Israël lag dat anders. Het was gebruikelijk dat de oudste zoon de boerderij overnam en recht had op twee derde deel van de bezittingen van zijn vader. De jongste zoon kreeg een derde en kon dat opvragen als hij volwassen werd.
Maar dat vermogen was wél bedoeld om er een toekomst van op te bouwen. Deze jongeman had andere plannen. Hij had het thuis wel gezien, en verlangde naar avontuur en plezier. Daarom vertrok hij naar een ver land. Ergens ver van de regels van het ouderlijk huis, waar hij ongestoord de bloemetjes kon buitenzetten.
Pas als hij alles verloren is, komt hij tot inkeer. Dan pas ziet hij hoe relatief en leeg alle dingen waren die hij gezocht had, en hoe alleen hij achtergebleven is. Tot overmaat van ramp breekt er een hongersnood uit in dat verre, vreemde land. De jongeman stapt naar een varkensboer en vraagt of hij de varkens mag hoeden. Hij komt terecht in een varkensstal, waar hij zich voedt met de schillen die voor de dieren worden neergeworpen. Wat kan een mens diep zinken.
Overkomt dat ons ook niet weleens, dat we denken dat het elders beter is? Juist het vertrouwde kan je opbreken. Sleur. Je leeft al jaren met dezelfde partner die je door en door kent, je doet steeds maar weer opnieuw dezelfde job, de huishoudelijke taken stapelen zich op, je leeft in een wijk waar je dag in dag uit dezelfde gezichten ziet. Wees eerlijk: wie koestert er niet stiekem af en toe het verlangen om buiten de lijntjes te kleuren? Uit de sleur te breken? Misschien die oudste zoon, die op een afstandje staat toe te kijken terwijl zijn vader zijn broer omhelst, ook wel. En misschien is hij ten diepste een beetje jaloers.
Een vader heeft twee zonen. De oudste ploegt op het land. Hij doet zijn plicht, staat vroeg op en werkt totdat de zon ondergaat. Dag in dag uit. De jongste zit intussen eenzaam tussen de varkens. Hij hoort het knorren van zijn maag, ziet hoe de regen neerdaalt op het land. En hij denkt aan thuis. In gedachten hoort hij de stemmen en het gelach van zijn familie. Hij ziet het plaatje waar hij ooit in thuishoorde, maar waar hij zichzelf nu buiten heeft geplaatst.
Gezeten tussen de varkens, als de stilte is neergedaald, overziet deze zoon zijn leven. Hij denkt terug aan thuis, waar zelfs de dagloners van zijn vader het beter hebben dan hij. Dan voelt hij een diep berouw. “Ik heb gezondigd tegenover de hemel en tegenover mijn vader”, beseft deze zoon. Ik heb een fout gemaakt.
Daarmee eindigt ons verhaal niet. Als je beseft dat je fout bent geweest, kun je bij de pakken gaan neerzitten. Maar daar wordt niemand beter van. Nee, deze zoon zegt ook: “Ik zal opstaan.” En dat is wat hij doet. Hij staat op en gaat naar huis. Terwijl deze jongen op weg gaat, denkt hij aan zijn vader. En aan het verhaal dat hij hem wil vertellen. “Papa, het spijt me. Ik begrijp het als je kwaad bent. Als je mij niet langer als je zoon wilt hebben, laat me dan je dagloner zijn. Weer bij je mogen wonen is voldoende.”
Als deze jongen thuiskomt, valt hij bijna om van verbazing. Zijn vader staat op de uitkijk. Elke dag opnieuw heeft die oude man daar gestaan, in de verte starend en wachtend op zijn verloren zoon. Op het moment dat ze elkaar in de armen vallen, is er niets dan vreugde.
Werknemer van de Vader
Een vader heeft twee zonen. De oudste keert terug van het land, moe van het werken. In de verte hoort hij muziek en dans. Een feest, en nog wel in het huis van zijn vader! Wat valt daar te vieren? De oudste zoon is een beetje geïrriteerd. Terwijl hij al die tijd met zijn voeten in de modder heeft gestaan, hebben anderen blijkbaar plezier.
De oudste zoon voelt zich miskend. Ondergewaardeerd voor alles wat hij al die jaren heeft bijgedragen. Tegen zijn vader zegt hij: “Al jaren werk ik voor u en nooit ben ik u ongehoorzaam geweest als u mij iets opdroeg, en u heeft mij zelfs nooit een geitenbokje gegeven om met mijn vrienden feest te vieren. Maar nu die zoon van u is thuisgekomen, die uw vermogen heeft verkwanseld aan de hoeren, hebt u voor hem het gemeste kalf geslacht.”
Rembrandt beeld op zijn schilderij de oudste zoon af als een afstandelijke man, zijn handen samengevouwen op zijn buik. Hij hoort er niet bij en toch weer wel, want het licht dat op de vader en zoon valt, valt ook op hem.
Met deze oudste zoon is het al net als met de Farizeeën en Schriftgeleerden. Hij weet haarscherp te benoemen waar een ander de fout ingaat. Die zoon van u. Alsof het niet om zijn broer gaat! Het hart van de oudste zoon zit zo vol plichtsgevoel, maar hij mist iets. Bij het zien van die warme omhelzing gaat er een steek van jaloezie door zijn hart. Hij voelt zich geen zoon, maar een werknemer van de Vader.
Zijn geliefde kind
Een vader heeft twee zonen. En nadat hij de jongste heeft omhelsd, heet hij ook de andere welkom thuis. “Mijn jongen”, zegt hij tegen de oudste zoon, “jij bent altijd bij me, en alles wat van mij is, is van jou. We kunnen toch niet anders dan feestvieren en vrolijk zijn, want we zijn weer samen. Je broer was dood en is weer tot leven gekomen, hij was verloren en is teruggevonden.”
Deze goede vader staat symbool voor God Zelf. En tegelijk weerspiegelt de gelijkenis van de verloren zoon ook hoe Jezus naar de Farizeeën en Schriftgeleerden kijkt. Met liefde en ontferming. God houdt van de mensen die een correct en plichtsgetrouw leven leiden, maar ook van de mensen die openlijk fouten maken en misstappen begaan. Van theologen, atheïsten en zinzoekers. Van de preciezen die eerst de gebruiksaanwijzing van een product lezen, en van de vrijbuiters die vrolijk aan de slag gaan. Van binnenvetters en flap-uits, van analytische boekhouders en flamboyante kunstenaars. Iedereen maakt fouten, en iedereen is nodig. Samen vormen we één geheel.
In wie heeft u zichzelf herkend, in de Farizeeërs en Schriftgeleerden of in de zondaar? In de jongste of de oudste zoon? Misschien herkende u zich ook wel in meerdere rollen.
We worden door de gelijkenis van de verloren zoon ook uitgenodigd om ons te identificeren met de Vader. Want zoals God Zich ontfermt over mensen die ver van huis zijn afgedwaald, zo ontfermt Hij zich ook over ons. En zoals Hij de plichtsgetrouwe zoon met “mijn jongen” aanspreekt, zo mogen ook wij weten dat God niet primair geïnteresseerd is in onze daden of verdiensten, maar in wie wij ten diepste zijn. Gods geliefde kinderen, dat zijn wij. En zo mogen we ook anderen in onze armen sluiten. Of ze nu trouwe zoons zijn of dwalende pelgrims, op zoek naar een warm thuis. Amen.
iStock
Dit is de preek over “De gelijkenis van de verloren zoon” voor de Oecumenische Tentdienst tijdens de Gildefeesten in Sluiskil, (Zeeuws-Vlaanderen, NL) op zondag 11 september 2022.
In mijn vorige blogartikel hadden we het over de Farizeeërs, die erop gebrand waren om bij officiële gelegenheden de belangrijkste plekken te bemachtigen. Het kan natuurlijk ook andersom. Wat als jij diegene bent die naar de laatste plaats wordt verdreven? Dat overkwam EU-president Ursula von der Leyen toen ze vorig jaar met Charles Michel op bezoek ging bij Erdogan. In de ontvangstzaal in Ankara stonden twee stoelen: één voor Michel en één voor Erdogan. Von der Leyen koos uiteindelijk een plekje op de sofa.
Het is een beeld dat wereldwijd plaatsvervangende schaamte opriep. Daar stond Von der Leyen, aarzelend en zichtbaar uit haar evenwicht gebracht. Stel nu dat wij die gast waren voor wie geen stoel was klaargezet; die persoon die noodgedwongen genoegen moest nemen met een plekje achteraf. Wat gaat er door je heen op zo’n moment?
Sofamomenten
Misschien kun je je zo’n scenario nog wel voor de geest halen. We hebben zo allemaal wel onze sofa-momenten. Momenten waarop we worden weggeduwd, niet gehoord, over het hoofd gezien of niet op waarde geschat. En soms maken we de denkfout te geloven dat die sofa iets zegt over wie wij zijn. As je maar vaak genoeg genoegen moet nemen met het laatste plekje, ga je je vanzelf een sofa-mens voelen. De laagste in rang, te onbelangrijk om te worden gehoord.
Maar hoe zou het zijn als plotseling een belangrijke persoon – Charles Michel bijvoorbeeld – voor ons zou opstaan en zou zeggen: “Hier, neem mijn stoel maar, ik zit wel op de sofa?” Dat is de moraal waartoe Jezus ons steeds opnieuw uitdaagt:
“De laatsten zullen de eersten zijn en de eersten de laatsten.”
Mattheüs 20:16; Marcus 10:31; Lucas 13:30
Als je door iemand anders naar voren wordt gehaald, is het alsof je een boost krijgt. Plotseling word je gehoord en gezien. In plaats van een sofa-mens blijk je iemand te zijn die ertoe doet. Een uitdaging om niet alleen je positie in het leven, maar ook je zelfperceptie bij te stellen.
In mijn vorige blog schreef ik over hoe Jezus zijn toehoorders oproept om anderen ruimte te geven, en zelf voor de meest nederige plaats te kiezen. Het is opvallend hoe de Eeuwige altijd weer aan de kant staat van de mensen met weinig aanzien, die in de wereldse machtsstrijd worden verdrukt.
“Bedenk dat u zelf een knecht in Egypte bent geweest”, houdt Mozes de Israëlieten voor in het Bijbelboek Deuteronomium (24:18-22). Een radicale oproep tot empathie. Dat is waarom de Israëlieten goed moeten zijn voor vreemdelingen, weduwen en wezen. Waarom ze de rechten van mensen aan de marges van de samenleving niet mogen schenden; waarom ze aren moeten achterlaten op hun akkers, vruchten aan hun olijfbomen druiven op hun wijnvelden. Omdat ze zelf maar al te goed weten hoe het voelt om genoegen te moeten nemen met de kruimels van de samenleving.
Die hongerige, die behoeftige, wij kunnen het zelf zijn.
Zoals niets in het leven blijvend is, zo geldt dat ook voor onze positie. Wie nu directeur is, zal op een dag misschien een oudere zijn, aangewezen op de zorg en de goedheid van anderen. En wie nu nationalist is in hart en nieren, kan op een dag zomaar een vluchteling zijn. En omgekeerd. Dat is de realiteit die we gemakkelijk vergeten, en waar Mozes ons aan herinnert.
Sociale rechtvaardigheid
Veel mensen zien de Bijbel als een oud boek met een strenge en gedateerde moraal. Gods wereldorde vertegenwoordigt inderdaad geen vrijheid-blijheid. Maar dat heeft een reden: als we er alleen maar op gericht zijn onze verlangens uit te leven, dan gaat ons levensgeluk ten koste van dat van de ander. Juist daarom roepen Jezus en Mozes op tot sociale rechtvaardigheid. Tot een orde waarbij de mensen die nu de marges bekleden, naar voren worden gehaald. De goudhaantjes mogen dan weer iets naar achteren gaan zitten. Zo blijft er voor iedereen een plekje over om te stralen en om in Gods licht te leven.
Van wat een moed zou het hebben getuigd als Charles Michel was opgestaan en de enige vrouw in het gezelschap zijn stoel had aangeboden! Ursula von der Leyen is geen vreemdeling, weduwe of wees, maar op dat pijnlijke moment in Ankara vertegenwoordigde zij hen allemaal.
YouTube
Superpowers
“Laat onder u de gezindheid van Christus heersen.”
Paulus in zijn brief aan de Filippenzen, 2:3-10
Jezus Christus, die de gestalte van God had, had gemakkelijk voor zichzelf de beste plek kunnen opeisen. Hij had zelfs wereldberoemd en schatrijk kunnen worden met zijn superpowers – de kracht om mensen te genezen of wonderen te doen (dat was trouwens ook waarmee hij verzocht werd in de woestijn). Maar nee, hij koos ervoor om tot ons te komen als een vreemdeling. Als een kwetsbaar kind voor wie geen plaats was in de herberg. Ja, zelfs als een martelaar aan het kruis, zichzelf volledig verliezend uit liefde voor ons.
Waarom? Omdat hij er niet naar zocht zichzelf te onderscheiden. Jezus Christus verlangde naar verzoening en relatie, zelfs al betekende dat dat hij de prijs zou betalen van de hoogste opoffering. Tot ons, als we goed zijn voor vreemdelingen, zegt hij:
“Ik was een vreemdeling en jullie hebben Mij opgenomen.”
naar Mattheüs 25:43
Universele opdracht
De liefde van God belichamen, dat is een universele opdracht aan ons allemaal. Of het leven ons nu de voorste of de laatste plaats heeft toebedeeld. God roept ieder van ons, maar niet om gelijkvormig te worden aan een wereld van onverschilligheid, individualisme en zelfprofilering. God roept ons om juist in zo’n wereld het verschil te maken. Ook, en misschien wel juist vandaag, zegt Jezus tegen jou en mij:
“Wat gij voor de minsten hebt gedaan, hebt gij voor Mij gedaan.”
Onlangs werd mij gevraagd een bruiloft te streamen. Met laptop zat ik pontificaal op de voorste rij. Dat voelde al onwennig, maar helemaal toen de dominee kwam vragen: “Zit de geluidstechnicus niet meestal helemaal achteraan?” Dat klopte. En eigenlijk had ik maar één excuus om de voorste rij te kiezen: het snoertje dat ik op mijn laptop moest aansluiten, was te kort om door te trekken. Hoogstwaarschijnlijk waren er die dag geen Farizeeërs in de kerk, want behalve het bruidspaar en ik zat er verder niemand vooraan.
In het Lucasevangelie lezen we hoe de Schriftgeleerden en de Farizeeërs er werkelijk alles aan doen om de voorste stoelen te bemachtigen. Jezus ziet dat, en Hij geeft Zijn toehoorders een wijze raad mee.
“Wanneer u door iemand wordt uitgenodigd op een bruiloft, kies dan niet de ereplaats, want misschien is er wel iemand uitgenodigd die voornamer is dan u, en dan moet uw gastheer tegen hem zeggen: ‘Sta uw plaats aan hem af’. Dan zult u beschaamd de minste plaats moeten innemen.
Als u wordt uitgenodigd, kies dan de minste plaats, zodat uw gastheer tegen u zou kunnen zeggen: ‘Kom toch dichterbij!’ Dan wordt u eer betoond ten overstaan van iedereen die samen met u aan tafel aanligt.”
Lucas 14:8-10
Trots
De trots van de Farizeeën blijkt uit hun ijver om de voornaamste plaatsen aan tafel te bemachtigen. Jezus merkt dat op en waarschuwt ertegen door middel van een omgekeerde moraal:
“Wie zichzelf verhoogt, zal vernederd worden, en wie zichzelf vernedert, zal verhoogd worden.”
Lucas 14:11, Mattheüs 23:12
Zo’n moraal klinkt prachtig, maar er valt vandaag wel wat tegenin te brengen. Ga maar na. Wat gebeurt er als je in de coulissen gaat zitten? Niemand die je ziet. Je krijgt geen 10.000 volgers op Instagram door onzichtbaar te zijn. Net zomin als je respect krijgt door als CEO je directeursstoel af te staan aan de schoonmaker. Voor wie hogerop wil komen, geldt het adagium: “Fake it until you make it“. Daarom leren we al vroeg om nette kleding aan te te trekken, je tanden en schoenen te poetsen, mondig en assertief te zijn.
De omgekeerde moraal waarmee Jezus ons telkens weer verrast, voelt in een competitieve omgeving wat ongemakkelijk. Zijn lessen contrasteren in de regel met de wetten van deze wereld. Daardoor lijkt het veeleer in je nadeel om ze te volgen, alsof je jezelf in het vlees snijdt.
Lesje in nederigheid
De Farizeeën en de Schriftgeleerden zijn voortdurend bezig met de vraag wie van hen de belangrijkste is. De vooraanstaande wetgeleerden en Farizeeën die Jezus voor een maaltijd hebben uitgenodigd, houden Hem nauwlettend in de gaten om te kijken of Hij iets verkeerds zal zeggen. Ze zijn erop uit om Hem te laten struikelen, zodat ze zichzelf boven Jezus kunnen plaatsen. Maar in plaats van zich te laten intimideren, leert Hij hen een lesje in nederigheid.
Interessant is de manier waarop Jezus dat doet. Hij had kunnen volstaan met de mensen regels opleggen. Hij had kunnen zeggen: “Ga daar achteraan zitten, want dan ben je de meest nobele!” Maar dan zou het erg druk worden op de achterste rij, want daar zouden de strebers zich verzamelen. Daarmee zou het elitaire denken niet zijn opgelost, het zou zich alleen hebben verplaatst.
Nee, het onderwijs van Jezus gaat nog een stap verder. Hij legt de Farizeeën niet slechts regels op, maar brengt hen bewustwording bij. “Denk je eens in wat een afgang het is als je jezelf op de voorgrond plaatst, en dan door de buitenwereld naar de achtergrond wordt verdreven”, spiegelt Hij hen voor. Zo’n beschamend scenario kun je gelukkig voorkomen, namelijk door een nederige plek te kiezen. Des te groter je vreugde als je door anderen naar voren wordt gehaald.
Uit de schaduw
In een samenleving waar alles draait om de profilering van het “ik”, hebben veel mensen het gevoel dat ze in de schaduw staan en niet worden gehoord of gezien. Als we meedoen aan die jacht op een plekje in de spotlights, leidt dat alleen maar tot meer individualisme en uitsluiting. Maar als we het aandurven om in de voetsporen van Jezus te wandelen, dan kunnen we een belangrijk verschil maken.
Wie zichzelf op de voorgrond plaatst, ontvangt zijn loon al in deze wereld. Maar wie anderen uit de duisternis tevoorschijn haalt, mag uitzien naar een grotere verwachting. De God die alles ziet, en die alle harten doorgrondt, zal je ervoor belonen.