Als één woord een stoffige bijklank heeft, dan is het wel fatsoen. ‘Fatsoen moet je doen’, zei de voormalige Nederlandse premier Jan Peter Balkenende. Wie zoiets hardop durft uit te spreken, moet over een flinke portie lef beschikken. Je wordt al snel weggezet als een fossiel uit de jaren ’50. Of anders wel als moraalridder of fatsoensrakker.
Snelle media als Twitter en sms dragen bij aan een cultuur van vluchtige meningen, waarbij je in luttele tekens moet laten zien waar je staat. Ook politici doen daar gretig aan mee. In België maakte Jef van Damme (S.PA) zich onsterfelijk met de uitroep: ‘Meneer Lootens, ik ben u kotsbeu! Zwijg, gij bruine rakker, zwijg!’ In Nederland was het dan weer Mark Rutte die de krantenkoppen haalde met de oneliner ‘Als het je hier niet bevalt, dan rot je maar op’.
Zelfexpressie
Het fatsoen is dood, lang leve het fatsoen. West-Europa is geëvolueerd naar een cultuur waar je alles moet kunnen zeggen. Een cultuur waarin zelfexpressie tot de hoogste waarden behoort. Niet geheel onterecht, want vrijheid van meningsuiting is belangrijk. Een van de basisbeginselen van de democratie is dat iedereen vrijelijk zijn mening moet kunnen geven. Maar wat als de vrijheid van de één de onvrijheid of de uitbuiting van de ander wordt? Wat als we het luisteren verleerd zijn, en alleen nog de luidste roepers het voor het zeggen krijgen?
Een docente maatschappelijk werk zei: “Iedereen moet in principe alles kunnen zeggen. De zender is niet verantwoordelijk voor hoe een boodschap aankomt. Die verantwoordelijkheid ligt bij jou als ontvanger”. Terwijl ik in de klas zat, voelde ik de knoop in mijn maag groeien. Waar haalde ze het lef vandaan om zoiets te zeggen? Wat als je jarenlang bent gepest? Wat als iemand flagrante haat, antisemitisme of geweld predikt? Kun je dan nog je schouders ophalen en zeggen: ‘Tja, dat is vrijheid van meningsuiting?’

Niet kiezen is ook kiezen
Het antwoord kan alleen maar nee zijn. Ook wie zwijgt, verkondigt een boodschap. Sterker nog: zwijgen kan veelzeggender zijn dan duizend woorden. Geen partij kiezen staat niet altijd gelijk aan neutraal blijven. Niet kiezen is ook kiezen. En soms wordt ons zwijgen toestemmen.
In mijn vorige blog schreef ik over mijn interview met de joodse schrijver en psychiater Herman van Praag. ‘De manier waarop we elkaar bejegenen, dat vind ik geen beschaving meer, dat is ontschaving’, zei Van Praag. In zijn boek Mozes’ nalatenschap pleit hij voor een terugkeer van het fatsoen. De eerste oproep om aan fatsoen te doen, komt volgens hem van Mozes.
Heb je naaste lief
In een tijd van despotische alleenheersers en van volk dat opstond tegen volk, kwam Mozes aanzetten met revolutionaire ideeën. Gij zult niet doden, heb je naaste lief? Dat stond haaks op het rauwe klimaat. Maar de mensheid vergeet gewoonlijk snel. De zich in sneltreinvaart opstapelende crisissen van vandaag herinneren ons eraan dat de mens in essentie niet zoveel veranderd is. Elke dag opnieuw worden we geconfronteerd met wat blinde machtswellust en expansiedrift kunnen aanrichten. Slachtoffers zonder stem en zonder gezicht.
Wordt het niet eens hoog tijd dat we dat woord ‘fatsoen’ weer afstoffen? Want nee, dat is geen uitvinding van de jaren ’50. Het is een tijdloze roep om terug te keren naar de grondslag van onze democratie: een vrijheid die grenzen kent. Een vrijheid die onlosmakelijk verbonden is met verantwoordelijkheid en met het lot van miljarden andere levensvormen op aarde.
De mens is geen eiland, zelfs al lijkt dat op Twitter soms zo. We zaaien wat we oogsten, en dat wat wij onze naaste aandoen, doen we uiteindelijk ook onszelf aan.
Fatsoen, het wordt hoog tijd dat we dat gewoon weer gaan doen.
Versies van deze tekst verschijnen binnenkort in Maandblad Reveil en het Nederlands Dagblad.
