Kinderen van de ontworteling kunnen de wereldburgers zijn van morgen

Wat hebben de Nederlandse politici Geert Wilders, Thierry Baudet en schrijfster Lale Gül gemeen? Alle drie worden ze gedreven door een zekere thuisloosheid. Daar schuilt een risico in. Wanneer we onze afkomst ontkennen, riskeren we ons te gaan verzetten tegen groepen die die afkomst nog wel representeren.

Mijn vader kwam in 1955 van Nederlands-Indië naar Nederland. Hij was pas zeven jaar en voor hem lag de uitdaging om in een nieuwe en onbekende wereld zijn weg te vinden. Bij Thierry Baudet en Geert Wilders zal dat verhaal ongetwijfeld herkenning oproepen. Wat dat betreft hebben wij iets belangrijks gemeen: in onze aderen vloeien oost en west samen. En ja, Eurasian zijn – zoals dat soms zo mooi wordt genoemd – blijft een uitdaging. Terwijl de een tegenstellingen in zichzelf weet te verbinden, maakt de ander het verlangen naar een solide, eenduidige identiteit tot een project. Wat op zich niet onbegrijpelijk is. 

Indo’s

Sporen van Nederlands-Indië zijn in het Nederlandse straatbeeld nooit ver weg. Je herkent ze in de gezichten, in de Pasar Malams (avondmarkten) die op verschillende plaatsen worden gehouden, de straatnamen van Den Haag, kookboeken en restaurants. Hoe anders is dat in Vlaanderen, waar veel mensen met hun ogen knipperen als ze voor het eerst kennismaken met onze geschiedenis. Indo’s zijn een gemengd volk. In de hiërarchisch geordende koloniale samenleving van Nederlands-Indië hadden ze een plekje tussen de Belanda’s (volbloed Hollanders) en de inlandse Javaan. Veel Indo’s groeiden op in de overtuiging dat het zaak was om zo min mogelijk op die laatsten te lijken. Hoe witter je huid, hoe hoger je status. Mijn oma dankte haar voorname uitstraling niet alleen aan haar elegantie en haar onberispelijke manieren, maar ook aan het feit dat ze consequent de zon meed.

Die maatschappelijke driedeling kwam op scherp te staan toen Indonesië zich opmaakte voor onafhankelijkheid. De pemuda’s – Indonesische nationalisten – richtten een waar bloedbad aan onder hun landgenoten met Europese genen. Ze slopen huizen binnen en vermoordden mensen op klaarlichte dag. Meer dan ooit werden de Indo’s zich ervan bewust dat Indonesië niet langer hun thuisland kon zijn. Ze vestigden hun hoop op Nederland, een land van verhalen en van horen zeggen. In de verwachting van velen leefde de droom van een welvarende natie met keurige heren van de thee.

Grijze hemel

Des te groter was de desillusie. Niet alleen de hemel, maar ook de Waddenzee bleek asgrijs, het weer akelig koud, de ontvangst weinig hartelijk, en de Nederlanders hielden er vaak onbegrijpelijke omgangsvormen op na. Stilzwijgend integreren werd een project. Ouders peperden hun kinderen in dat ze zich dienden te gedragen, dat wil zeggen: onopvallend en beleefd zijn, en vooral niemand tot last zijn. In realiteit was de werkelijkheid weerbarstiger. Omdat Nederland nog maar weinig vreemdelingen kende, werden de Indo’s op school of op het werk vaak gepest. De trauma’s van het Jappenkamp en de moordpartijen van de pemuda’s echoden nog na, en het opvoeden gebeurde niet zelden met harde hand. Veel van deze kinderen leerden te vechten om te overleven, en dat hield voor sommigen in: je een plekje toe-eigenen door Hollandser zijn dan de Hollanders. Vergis ik me, of zijn Wilders en Baudet belichamingen van die strijd?

Knellende wortels

In bredere zin kan aan dat lijstje Lale Gül worden toegevoegd, die in het meedogenloos openhartige boek “Ik ga leven” fel uithaalt naar haar familie en Turks-islamitische afkomst. Enige jaren geleden stuurde Gül een serie tweets de wereld in waarin ze openlijk flirtte met de omvolkingstheorieën van extreemrechts. Deze jonge vrouw intrigeerde me. Ik las in haar boek vooral de strijdkreet van een tweede generatiekind dat wanhopig ingeklemd zit tussen culturen en loyaliteiten. Dat niets liever wil dan zich bevrijden van knellende wortels, zodat ze ademruimte vindt om haar eigen identiteit te creëren.

Het idee dat wortels onlosmakelijk deel uitmaken van je identiteit, is niet populair in een samenleving die graag gelooft dat identiteit louter een construct is. Maar of we nu onze roots omarmen of ons ertegen keren: in beide gevallen tonen we hoe sterk we ermee verbonden zijn.

Lange tijd heb ik me ongemakkelijk gevoeld als mensen me vroegen naar mijn afkomst. Die vraag suggereert zoiets als: “Je bent er niet één van ons.” Dat klopt in zekere zin. Maar wat ben ik dan wel? Het is niet eenvoudig om op die vraag een eenduidig antwoord te geven als je paspoort verwijst naar België, je tongval naar Nederland, je naam naar Bath en het Britse graafschap Somerset, en je voorliefde voor de rijsttafel herinnert aan Indonesië – het verloren vaderland.

Indische tantes

Ook ik was op mijn beurt een vreemdeling. Bij onvertrouwdheid met de Hollandse directheid en mondigheid was ik een stil, bleek en onhandig kind, dat zich nog het liefst van al terugtrok in de natuur en boeken las. Mijn lerares op school vreesde een vitaminegebrek, en vroeg of ik thuis wel genoeg aardappelen at. 

“Later word ik ook een tante”, dacht ik vol bewondering, als ik naar mijn tantes keek. Nederlands-Indische tantes waren een fenomeen. Tante Nes had weg van een sprookjesfee, met haar zachte stem, parelmoeren krullen en de mysterieuze pepermuntjes die ze altijd in een onbewaakt ogenblik op tafel wist te toveren. Als ik dan vroeg: “Voor wie ligt die daar?”, schaterlachte ze en zei: “Voor jou!” Telkens als ik een rondje om de tafel had gemaakt, lag er weer één.

Tante Mary oogde als een stralende sneeuwkoningin, en aan tante Rie hoefde je nooit te vertellen hoe het met je ging. Ze wist het al voordat je ook maar een woord kon uitbrengen. En als je teveel spanning in je lijf had opgebouwd, voelde ze dat onmiddellijk. “Kind, waarom ben je zo gespannen?”, vroeg ze dan. Maar haar aanrakingen konden helen.

Tantes droegen kettingen en ringen met amethisten en edelstenen. Elk sieraad vertelde een verhaal of geschiedenis. Hun keukens waren laboratoria waarin van alles borrelde en bruiste, en waaruit de heerlijkste geuren opstegen. Indisch koken had iets van alchemie; via strikt geheime recepten werden simpele ingrediënten omgetoverd tot de meest goddelijke gerechten. Kumpulans en selamatans waren terugkerende familierituelen, altijd met de rijsttafel als stralend middelpunt.

Tantes droegen handtassen, bloemenjurken, lipstick en parfum, maar bovenal verhalen. Met hun anekdotes over het verloren vaderland konden ze moeiteloos een volledige huiskamer met tweeëntwintig mensen in serene stilte hullen. Zeker als die verhalen gingen over de goena-goena, de stille kracht die over het landschap sluimerde; over de fluisterende schimmen in de waringin-bomen, en als iedereen intussen veilig ergens was neergestreken met een bord nasi kuning op schoot. Want als we samen waren aten we overal, behalve aan tafel.

“Later word ik ook een tante.” Ik wist het zo zeker. Maar hoe kon ik beseffen dat op een dag mijn tantes niet meer zouden zijn dan een herinnering, en dat ik in die nieuwe wereld zelf mijn weg zou moeten vinden?

Met tante Milly (m) en nicht Sabine uit Canada (r)

Goudmijn

Aangezien mijn afkomst niet eenduidig is, is het nomadische mijn thuisland geworden. En hoewel ik nooit binnen kerkelijke kaders ben grootgebracht, heeft mijn spiritualiteit zich ontwikkeld tot een bonte pelgrimsreis. Ik ben niet de enige. Veel schrijvers en kunstenaars voelen zich thuis in de thuisloosheid.

Op de universiteit maakte ik kennis met de werken van Hafid Bouazza en Abdelkader Benali. Voor deze schrijvers is de nomadische kant van hun identiteit een goudmijn die unieke perspectieven biedt. Het vergt lef, zelfkennis en openmindedness om je thuisloosheid als kracht te zien. Maar die kijk biedt ook kansen, want juist dan ontstaat ruimte om te begrijpen dat ook andere mensen op hun beurt nomaden zijn, in een geglobaliseerde wereld zoekend naar identiteit, perspectief en zin. Want ook het vertrouwde dorp onder de kerktoren is niet meer. Na de teloorgang van de Grote Verhalen wacht ons een nieuwe wereld die we samen zullen moeten vormgeven. Dat gaat het beste als we niet langer verdeeld zijn, in polariteiten van voor of tegen, maar als we in verbondenheid en verscheidenheid de krachten bundelen.

Groeikracht

Gül snijdt in haar boek een terecht punt aan: steeds meer kinderen die nu geboren worden, hebben een allochtone achtergrond. Dat wil zeggen dat zijzelf, of één van hun ouders niet in België of Nederland is geboren. Dit is een ontwikkeling die doorzet en die maakt dat de maatschappij alsmaar veelkleuriger en diverser wordt.

Veel politici problematiseren dat. Maar is dat wel zo problematisch? Wel als je ervan uitgaat dat de kinderen van immigranten weinig te bieden hebben. Maar hoeveel hoogopgeleide Vlamingen en Nederlanders stammen niet af van landbouwers? Dat toont dat een succesvolle samenleving niet alleen een verhaal is van afkomst en sociaal-economische status, maar temeer van kansen, hard werken en doorzettingsvermogen.

Ahmed Aboutaleb, Mohammed Ridouani, Fatma Taspinar, Hafid Bouazza, Samira Bouchibti, Abdelkader Benali: stuk voor stuk tonen ze de opvallende veer- en groeikracht van ontwortelde scheuten die uitgroeiden tot kleurrijke bloemen. Zelf combineerde ik meerdere bijbanen om mijn jeugddroom waar te maken: studeren aan de universiteit.

Vruchtbare grond

Slachtoffergedrag lost niets op. Vechten tegen de verdeeldheid die we in onszelf meedragen, al evenmin. Maar kinderen van de ontworteling kunnen wel degelijk een voorbeeld zijn door lessen te trekken uit het verleden, te geloven in hun eigen groeikracht en in die van anderen, en vruchtbare grond te scheppen voor iedereen.

Daarmee is niet gezegd dat superdiversiteit geen problemen meer zal opleveren. Integendeel, uitdagingen en groeipijnen zullen er altijd zijn. Maar homogeniteit is een gepasseerd station. De enige weg die rest is een superdivers “wij”. Dat is de weg die we samen, met vallen en opstaan, zullen moeten gaan. Wat dat betreft is die chronische thuisloosheid misschien zo gek nog niet. Zoals Bouazza het verwoordde:

“Leve de ontworteling, Leve de thuisloosheid! Leve de ongebondenheid! Leve de verbeelding!” 

Hafid Bouazza

Kinderen van de ontworteling zouden weleens de wereldburgers kunnen zijn van morgen.

Meer lezen?

Plaats een reactie